Maçonnieke encyclopedie-B.

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !



TITEL ZEVEN DE MACONNIEKE RECHTSPRAAK.

Hoofdstuk 1 Algemene Beginselen.

Artikel 101.

1. Alle geschillen tussen de leden van de Belgische Federatie van Le Droit Humain moeten het voorwerp uitmaken van een verzoeningspoging. De belanghebbenden kunnen hiertoe, in gemeen overleg, de tussenkomst vragen van de Achtbare Meester of van een MeesterVrijmetselaar.
2. De maçonnieke rechterlijke macht heeft als opdracht binnen de Belgische Federatie van Le Droit Humain de eerbied voor de beginselen van de maconnieke ethiek en voor de in de Maçonnerie aangegane verbintenissen te waarborgen door de de inbreuken op deze beginselen en verbintenissen te sanctioneren.
3. Voor al wat niet is voorzien in Titel zeven "De Maconnieke Rechtspraak", moet men de Internationale Grondwet van de Gemengde Vrijmetselaarsorde Le Droit Humain, het algemeen Reglement van de Belgische Federatie van Le Droit Humain en de maconniek gebruiken in acht nemen.
Hoofdstuk II De Inbreuken en de sancties.
Afdeling I De rechtspraak tegenover een lid van de Belgische Federatie van Le Droit Humain.
Artikel 102. Zijn maconnieke inbreuken
1. Handelingen in strijd met de maconnieke ethiek verricht in het profane leven of binnen de Belgische Federatie van Le Droit Humain.
2. De schending van de verbintenissen aangegaan binnen de Belgische Federatie van Le Droit Humain inzonderheid ten opzichte van het Algemeen Reglement, de beslissingen van het Convent en het Huishoudelijk Reglement van de Werkplaats.
Artikel 103. De straffen voor de Vrijmetselaars zijn
1. De berisping uitgesproken door de Achtbare Meester voor de Werkplaats.
2. De afzetting uit de functie van Officier Dignitaris.
3. De tijdelijke uitsluiting uit de Werkzaamheden, al of niet gepaard aan een verbintenis. De uitsluiting neemt ten vroegste een einde wanneer de eventuele verbintenis werd nagekomen. De Maçon die het voorwerp is van een tijdelijke uitsluiting van de Werkzaamheden mag geen enkel maconniek recht uitoefenen
4. De schrapping van het tableau van de Loge met vermelding van de redenen.
5. Indien nodig, wordt de gestrafte Vrijmetselaar "verbrand tussen de Kolommen"
Afdeling II De rechtspraak tegenover een Werkplaats.
Artikel 104. Zijn maconnieke inbreuken:
1. De inbreuken op het Algemeen Reglement van de Belgische Federatie van Le Droit Humain, alsmede op de beslissingen van het Convent.
2. De schending van de verbintenissen aangegaan binnen de Belgische Federatie van Le Droit Humain.
Artikel 105. De straffen voor de Werkplaats zijn:
1. Tot de orde geroepen worden door de Grootmeester Nationaal.
2. De berisping uitgesproken door de Grootmeester Nationaal op het Nationaal Convent en gericht tot de Achtbare Meester.
3. De tijdelijke schorsing al of niet gepaard aan een verbintenis. De schorsing neemt ten vroegste een einde wanneer de eventuele verbintenis nagekomen .
4. Het neerhalen van de Kolommen: deze brengt voor de leden niet de uitsluiting mee uit de Belgische Federatie van Le Droit Humain. Deze leden moeten hun mutatie aanvragen naar een andere Werkplaats van de Federatie. De dossiers over profanen, de constitutiebrieven, ritualen, registers, archiefstukken, metalen en alle andere roerende goederen worden overgemaakt aan de Nationale Raad.
Hoofdstuk III Procedure.
Afdeling 1 Algemene beginselen.
Artikel 106.
1. Iedere maconnieke overheid bij wie op regelmatige wijze een klacht werd ingediend moet alvorens de procedure in te stellen, pogen de partijen te verzoenen . De verzoening wordt beschouwd als mislukt, indien de eiser zijn klacht niet heeft ingetrokken binnen de zes maanden.
2. Gedurende gans het verloop van de procedure mogen de betrokken partijen geen mutatie noch affiliatie aanvragen.
3. Elke klacht maakt het voorwerp uit van een vertrouwelijk dossier dat inzonderheid bevat
- een registratienummer,
- de datum van opening van het dossier,
- de datum van overdracht van het dossier aan de Rechtsmacht die met het onderzoek is belast, - de datum van de overdracht aan de Rechtsprekende macht,
- de eventuele datum van de overdracht aan de Rechtsmacht in beroep,
- de datum van de sluiting van het dossier. Het bevat de inleidende klacht, de schetsen van alle akten van de procedure en de briefwisseling .
Na het einde van de procedure wordt het dossier bewaard en geraadpleegd, in de Werkplaats van de beschuldigde, als het de klacht tegen een Maçon betreft, op het Federaal Secretariaat in de andere gevallen.
4. De procedure wordt gevoerd in de taal van de Werkplaats van de beschuldigde.
5. Elke partij staat in voor haar eigen kosten.
6. Elk begonnen mandaat als lid van een Rechtsmacht, op om 't even welk niveau en krachtens om 't even welke titel, moet worden voortgezet tot het einde van de procedure, zelfs indien het betrokken lid de hoedanigheid die zijn aanduiding rechtvaardigde, verliest, voor zover hij lid blijft van de Belgische Federatie van Le Droit Humain.
7. Het Openbaar Ministerie mag niet deelnemen aan de beraadslagingen over de zaak waarin hij zetelt.
8. Vooraleer in functie te treden, leggen de rechters en de andere medewerkers van de Rechtsmacht de volgende eed af: "Ik verklaar de Internationale Grondwet van de Gemengde Vrijmetselaarsorde Le Droit Humain, het Algemeen Reglement van de Belgische Federatie,
alsmede de masonnieke gebruiken en tradities te kennen. Ik zweer mijn functie met rechtvaardigheid te vervullen en mij door geen enkele andere overweging te laten ieiden dan die van de Gerechtigheid en van de masonnieke beginselen. Ik zweer het geheim te bewaren."
Afdeling 11 De procedure van het voorafgaand onderzoek.
Artikel 107. Klacht tegen een Vrijmetselaar.
1. Elke ondertekende, gedateerde en gemotiveerde klacht moet door de Vrijmetselaar-eiser gericht worden aan de Achtbare Meester van zijn Werkplaats
2. Indien de poging tot verzoening, voorzien door art. 106, 1, mislukt, stelt de Achtbare Meester hiervan een schets op. De Achtbare Meester, in vergadering van de Commissie van Officieren Dignitarissen, stelt bij loting een Onderzoekscommissie samen bestaande uit drie Meesters van de Loge.
Het gaat om Meesters die minstens twee jaar actief Meester zijn, met uitsluiting van de eiser, de beschuldigde en hun peters, de Achtbare Meester, de Redenaar en de Secretaris.
De oprichting van de Onderzoekscommissie moet worden medegedeeld aan de Werkplaats en ingeschreven in de notulen.
3. Vooraleer hun werkzaamheden aan te vatten leggen de drie Meesters de eed af, voorgeschreven door art.106, 8, en dit in handen van de Achtbare Meester. De Achtbare Meester deelt dit mee aan de Werkplaats en laat de eedaflegging opnemen in de schets.
De Onderzoekscommissie onderzoekt de stukken, hoort de partijen, de eventuele getuigen leden van de Belgische Federatie van Le Droit Humain of van een Obedientie waarmee deze broederlijke relaties onderhoudt, en stelt alle handelingen van onderzoek die zij nodig acht. Vervolgens stelt zij een verslag op dat, bij meerderheid besluit, ofwel tot een buitenvervolgingstelling die een einde maakt aan de procedure, of wel tot de verwijzing naar de bevoegde rechtsprekende macht aan wie gans het dossier wordt overgemaakt.
De beslissing van buitenvervolgstelling wordt betekend aan de betrokkenen en aan de Achtbare Meester van de Werkplaats van de eiser.
Artikel 108. Klacht tegen een Achtbare Meester of een lid van
de Commissie van Officieren Dignitarissen in de uitoefening van hun ambt.
1. Elke gemotiveerde, gedateerde en door minstens vijf Meesters van de Werkplaats ondertekende klacht moet aan de Achtbare Meester van deze Werkplaats gericht worden (of aan de Gewezen Achtbare Meester indien de klacht gericht is tegen de Achtbare Meester. Bij gebrek aan Gewezen Achtbare Meester aan de Grootmeester Nationaal).
2. Indien de verzoening voorzien in art. 106, 1, mislukt, stelt de Achtbare Meester hiervan een schets op en verwittigt de Grootmeester Nationaal. De Gewezen Achtbare Meester doet hetzelfde indien de klacht werd neergelegd tegen de Achtbare Meester.
Op een vergadering van de Nationale Raad stelt de Grootmeester Nationaal, bij loting, een Onderzoekscommissie samen bestaande uit vijf effectieve afgevaardigden bij het Nationaal Convent, met uitsluiting van hen die de betrokken Werkplaats vertegenwoordigen.
De oprichting van de Onderzoekscommissie moet worden meegedeeld aan het Nationaal Convent en ingeschreven in de notulen.
3. Vooraleer hun werkzaamheden aan te vangen, leggen de vijf Meesters de eed af; voorgeschreven door art. 106, 8, en dit in handen van de Grootmeester Nationaal. De Grootmeester Nationaal deelt dit mee aan het Nationaal Convent en laat de eedaflegging opnemen in de schets. De Onderzoekscommissie mag zich laten bijstaan door een Meester van de Belgische Federatie van Le Droit Humain, advocaat of magistraat, die zal deelnemen aan de werkzaamheden met raadgevende stem. Hij legt de eed af, voorzien in art. 106, 8.
De Onderzoekscommissie werkt op de zetel van de Belgische Federatie van Le Droit Humain. De Onderzoekscommissie onderzoekt de stukken, verhoort de partijen, de eventuele getuigen leden van de Belgische Federatie van Le Droit Humain of van een Obedientie waarmee deze broederlijke relaties onderhoudt, en stelt alle handelingen van onderzoek die zij nodig acht. Vervolgens stelt zij een verslag op dat bij meerderheid besluit, ofwel tot de buitenvervolgingstelling die een einde maakt aan de procedure, of wel tot de verwijzing naar de bevoegde rechtsprekende macht, aan wie gans het dossier wordt overgemaakt.
De beslissing van buitenvervolgingstelling wordt betekend aan de betrokkenen en aan de Achtbare Meester (of aan de Gewezen Achtbare Meester indien de klacht werd neergelegd tegen de Achtbare Meester. Bij gebrek aan Gewezen Achtbare Meester aan de Grootmeester Nationaal).
Artikel 109. Klacht tegen een Werkplaats.
1. Elke gemotiveerde en gedateerde klacht, ondertekend door tenminste vijf Meesters van de Belgische Federatie van Le Droit Humain, wordt gericht aan de Grootmeester Nationaal.
2. Indien de verzoening voorzien in art. 106, 1, mislukt, stelt de Grootmeester Nationaal hiervan een schets op. Op een vergadering van de Nationale Raad stelt deze, bij loting, een Onderzoekscommissie samen, bestaande uit vijf effectieve afgevaardigden bij het Nationaal Convent, met uitsluiting van degenen die de betrokken Werkplaats vertegenwoordigen . De oprichting van de Onderzoekscommissie moet worden meegedeeld aan het Nationaal Convent en ingeschreven in de notulen.
3. Vooraleer hun werkzaamheden aan te vatten leggen de vijf Meesters de eed af voorgeschreven door art.106, 8, en in handen van de Grootmeester Nationaal. De Grootmeester Nationaal deelt dit mee aan het Nationaal Convent en laat de eedaflegging opnemen in de schets. De Onderzoekscommissie mag zich laten bijstaan door een Meester van de Belgische Federatie van Le Droit Humain, advocaat of magistraat, die zal deelnemen aan de werkzaamheden met raadgevende stem.
De onderzoekscommissie werkt op de zetel van de Belgische Federatie van Le Droit Humain.
Ze onderzoekt de stukken, verhoort de partijen, de eventuele getuigen leden van de Belgische Federatie van Le Droit Humain of van een Odedientie waarmee deze broederlijke relaties onderhoudt, en stelt alle handelingen van onderzoek, die zij nodig acht. Vervolgens stelt zij een verslag op dat, bij meerderheid besluit, ofwel tot een buitenvervolgingstelling die een einde maakt aan de procedure, of wel tot de verwijzing naar de bevoegde rechtsprekende macht aan wie gans het dossier wordt overgemaakt.
De beslissing van buitenvervolgingstelling wordt per aangetekend schrijven betekend aan de betrokkenen en aan de betrokken Werkplaats.
Artikel 110. Klacht tegen de Grootmeester Nationaal of een lid van de Nationale Raad in de uitoefening van hun ambt.
1. Elke gemotiveerde en gedateerde klacht, ondertekend door minstens vijf Meesters van de Belgische Federatie van Le Droit Humain, wordt gericht aan de Grootmeester Nationaal (of aan de Gewezen Grootmeester Nationaal indien de klacht werd neergelegd tegen de Grootmeester Nationaal).
2. Indien de verzoening voorzien door art. 106, 1, mislukt, stelt de Grootmeester Nationaal hiervan een schets op (of de Gewezen Grootmeester Nationaal indien de klacht werd neergelegd tegen de Grootmeester Nationaal). Op een vergadering van de Nationale Raad stelt hij, bij loting, een Onderzoekscommissie samen bestaande uit vijf Achtbare Meesters. De oprichting van de Onderzoekscommissie moet worden meegedeeld aan het Nationaal Convent en ingeschreven in de notulen.
3. Vooraleer hun werkzaamheden aan te vatten, leggen de vijf achtbare Meesters de eed af, voorgeschreven door art.106, 8, en dit in handen van de Grootmeester Nationaal (of de Gewezen Grootmeester Nationaal indien de klacht werd neergelegd tegen de Grootmeester Nationaal). De Grootmeester Nationaal deelt dit mee aan het Nationaal Convent en laat de eedaflegging opnemen in de schets. De Onderzoekscommissie mag zich laten bijstaan door een Meester van de Belgische Federatie van Le Droit Humain, advocaat of magistraat, die zal deelnemen aan de werkzaamheden met raadgevende stem.
De Onderzoekscommissie werkt op de zetel van de Belgische Federatie van Le Droit Humain. Ze onderzoekt de stukken, verhoort de partijen, de eventuele getuigen leden van de Belgische Federatie van Le Droit Humain of van een Obedientie waarmee deze broederlijke relaties onderhoudt en stelt alle handelingen van onderzoek die zij nodig acht. Vervolgens stelt zij een verslag op dat, bij meerderheid, besluit, ofwel tot de buitenvervolgstelling die een einde maakt aan de procedure, ofwel tot de verwijzing naar de bevoegde rechtsprekende macht aan wie gans het dossier wordt overgemaakt.
De beslissing van buitenvervolgingstelling wordt bij aangetekend schrijven betekend aan de betrokkenen.
Afdeling 111 De rechtsprekende macht.
Artikel 111. Samenstelling.
1. De leden van de Onderzoekscommissie mogen in geen geval lid zijn van de rechtsprekende macht.
2. Een Vrijmetselaar wordt gevonnist door een rechtbank samengesteld uit de Middenkamer van zijn Werkplaats, voorgezeten door de Achtbare Meester, bijgestaan door de Commissie van Officieren Dignitarissen. De Redenaar fungeert als Openbaar Ministerie, de Secretaris als Griffier. Een Achtbare Meester of een lid van de Commissie van Officieren Dignitarissen, in de uitoefening van zijn ambt, wordt gevonnist door een rechtbank samengestel uit drie rechters, waar een Openbaar Ministerie en een Griffier worden aan toegevoegd.
Op een vergadering van de Nationale Raad worden zij allen aangewezen bij loting door de Grootmeester Nationaal onder de leden van de Nationale Raad, met uitsluiting van diegenen die deel uitmaken van de betrokken Werkplaats. Om een Werkplaats te vonnissen fungeert de Nationale Raad als rechtbank. De Groot Redenaar fungeert als Openbaar Ministerie en de Groot Secretaris als Griffier.
Om de Grootmeester Nationaal of een lid van de Nationale Raad, in de uitoefening van zijn ambt te vonnissen, fungeert het Nationaal Convent als rechtbank voorgezeten door de Grootmeester Nationaal of door de Gewezen Grootmeester Nationaal. Het kiest in zijn midden een Openbaar Ministerie en een Griffier.
3. Elk lid van de rechtbank zoals voorzien in dit reglement kan weigeren te zetelen voor redenen met betrekking rechtstreeks tot de aangeklaagde of tot de zaak die voor de rechtbank wordt gebracht.
Artikel 112. Procedure.
A. De voorafgaande maatregelen.
1. Door de ontvangst van het dossier wordt de zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank, samengesteld na het beeindigen van de opdracht van de Onderzoekscommissie.
2. Het Openbaar Ministerie neemt kennis van het dossier en stelt zijn vordering op binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de aanhangigmaking bij de rechtbank.
3. Bij aangetekend schrijven wordt de vordering meegedeeld aan de eiser en de beschuldigde. Zij mogen ter plaatse kennis nemen van het dossier volgens de modaliteiten vastgesteld door de rechtbank. Binnen een termijn van drie maanden worden de partijen opgeroepen voor de Zitting. De plank met oproeping vermeldt enkel de initialen en moet worden betekend minstens vijftien dagen voor de Zitting en dit bij aangetekend schrijven.
B. De Zitting.
1. Indien de beschuldigde niet verschijnt op de vastgestelde Zitting, duidt de rechtbank hem van ambtswege een verdediger aan, hetzij een peter van de beschuldigde, hetzij de Gewezen Achtbare Meester, hetzij een lid van de Loge gekozen onder de oudste Meesters ingeval van klacht tegen een Macon, hetzij een lid van de Nationale Raad in de andere gevallen. De aangeduide verdedigers mogen zich om persoonlijke redenen onthouden. Bovendien mag geen enkele van hen een familielid ziin van de beschuldigde, en dit tot in de derde graad. De beschuldigde die verschijnt mag zich laten biistaan door een verdediger, advocaat of magistraat, Meester van de Belgische Federatie van Le Droit Humain, na de Voorzitter van de rechtbank hiervan te hebben verwittigd.
2. De Zittingen zijn openbaar, tenzij de Voorzitter van de rechtbank er anders over beslist in het belang van de Vrijmetselarij. Enkel de Meesters van de Belgische Federatie kunnen de Zitting bijwonen. Behoudens _ B.1., is de procedure geldig, zelfs indien een der partijen niet aanwezig of vertegenwoordigd is, op voorwaarde dat zij regelmatig werd opgeroepen .
De Voorzitter van de rechtbank staat in voor de tucht tijdens de Zitting. Niemand mag de rechtbank verlaten tijdens de Zitting, tenzij met zijn toelating of op zijn bevel ingeval de orde van de werkzaamheden zou zijn gestoord.
3. De leden van de rechtbank leggen de eed af voorzien door art. 106, 8. De Voorzitter brengt verslag uit en gaat over tot de Zittingsinstructie. De rechtbank hoort de getuigen Vrijmetselaars die zijn opgeroepen op haar verzoek of op dit van het Openbaar Ministerie of van de partijen. Zij mogen de debatten niet bijwonen vooraleer te hebben getuigd. De debatten mogen maximum drie maanden worden verdaagd indien de rechtbank een bijkomend onderzoek heeft bevolen en het Openbaar Ministerie hiertoe aanspoort. De Zitting wordt opnieuw vastgesteld volgens de hierboven voorziene procedure. Na het Zittingsonderzoek houdt het Openbaar Ministerie zijn requisitorium. Het woord wordt verleend aan de eiser, en, als laatste, aan de beschuldigde en aan zijn eventuele verdediger. De debatten worden door de Voorzitter gesloten. De beraadslaging grijpt plaats met gesloten deuren. Alleen de leden van de rechtbank die tijdens gans de duur van de debatten aanwezig geweest zijn mogen deelnemen aan de stemming. Deze gebeurt met geheime stembriefjes. De betrokken partijen, hun verdedigers en de getuigen mogen niet deelnemen aan de beraadslaging, noch aan de stemming. Men stemt eerst over de schuld, dan, eventueel, over elke straf, beginnend met de zwaarste.
De schuldigverklaring wordt alleen uitgesproken met een twee derde meerderheid der stemmen. De straf wordt uitgesproken met een gewone meerderheid der stemmen.
C. Het vonnis.
Het vonnis moet worden gemotiveerd. Het is van kracht zodra het is onderteke door de Voorzitter en de Griffier.
Het vonnis wordt uitgesproken op een Zitting waartoe betrokken partijen werden opgeroepen. Het wordt betekend, binnen de veertien dagen, aan de betrokken partijen en aan de betrokken Werkplaats, en dit per aangetekend schrijven of tegen ontvangstbewijs.
Afdeling IV Het beroep.
Artikel 113.
A. De voorafgaande maatregelen.
Elke beslissing genomen door een rechtsprekende macht voorzien in art. 111, met uitzondering van deze genomen door het Nationaal Convent, is ontvankelijk voor beroep vanwege eiser, beschuldigde of het Openbaar Ministerie.
De termijn voorzien op straf van nietigheid is vijftien werkdagen, vanaf de uitspraak voor het Openbaar Ministerie, vanaf de betekening voor de eiser en de beschuldigde.
Het beroep, dat moet worden gemotiveerd, wordt aangetekend bij de Grootmeester Nationaal, die de Nationale Raad hiervan in kennis stelt. De afstempeling van de post geldt voor de datering. Binnen de vijftien werkdagen na ontvangst maakt de Groot Secretaris een kopij hiervan over aan de andere partij.
Deze heeft vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van de kopij, om zijn memorie van antwoord op dezelfde manier te doen geworden aan de Grootmeester Nationaal. Dit wordt aan de Groot secretaris binnen de vijftien werkdagen overgemaakt aan appellant.
B. Samenstelling.
De rechtsinstantie van beroep is samengesteld uit zeven rechters en bovendien een Openbaar Ministerie en een Griffier. Elke jaar, op het Convent van november, duidt de Grootmeester Nationaal, bij loting negen effectieve leden en vier plaatsvervangers aan en dit onder de Gewezen Achtbare Meester van de Belgische Federatie van Le Droit Humain. De Rechtsinstantie van Beroep houdt haar Zittingen op de zetel van de Federatie. Ze komt samen en wordt ge‹nstalleerd door de Grootmeester Nationaal wanneer een zaak bij haar aanhangig werd gemaakt. Ze kiest uit haar midden een Voorzitter, een Openbaar Ministerie en een Griffier. De leden van de Rechtsinstantie van Beroep mogen niet zetelen en moeten dus worden vervangen door plaatsvervangers, wanneer zij, om op 't even welke manier, hebben deelgenomen aan de procedure van eerste aanleg, of wanneer zij zouden behoren tot de betrokken Werkplaats of indien zij persoonlijk bij de zaak betrokken zijn.
C. De procedure.
De procedure verloopt zoals voorzien in art. 112. Het vonnis is niet ontvankelijk voor beroep binnen de Belgische Federatie van Le Droit Humain.
HOOFDSTUK IV DE UITVOERING VAN DE SANCTIES EN HET EERHERSTEL.

Artikel 114. De uitvoering van de sancties.
De sancties kunnen alleen uitgevoerd worden uit hoofde van een definitief vonnis. Ten dien einde wordt een uittreksel gezonden aan de Grootmeester Nationaal, die het overmaakt aan alle Loges van de Federatie.
Artikel 115. Het Eerherstel.
Elke Maçon die een sanctie heeft opgelopen mag, na een termijn van minimum vijf jaar nadat het vonnis definitief is geworden, een gemotiveerde aanvraag tot eerherstel richten aan de Grootmeester Nationaal. Dit verzoek is slechts ontvankelijk indien hij gedurende deze termijn geen enkele andere masonnieke sanctie heeft opgelopen .
De Nationale Raad doet uitspraak in alle billijkheid, na de aanvrager te hebben gehoord, indien deze dit wenst. Zijn uitspraak is niet ontvankelijk voor enig beroep. Een Vrijmetselaar, die eerherstel bekomen heeft, mag een aanvraag tot re‹ntegratie indienen. Het eerherstel brengt niet automatisch de herinstallatie mee in de functie waaruit de Mason verplicht werd ontslag te nemen.
DE HERZIENING VAN HET ALGEMEEN REGLEMENT.

Artikel 116. Procedure.
1 1 6 . 1: Elk verzoek tot herziening van een of meerdere artikels van het onderhavig Algemeen Reglement moet schriftelijk bij het Nationaal Convent worden ingediend door de Nationale Raad of door al de afgevaardigden van ten minste een derde van de Loges. Elk verzoek tot herziening wordt binnen een termijn van drie maanden aan het Nationaal Convent voorgelegd.
Het Nationaal Convent spreekt zich bij eenvoudige meerderheid uit over de in overwegingneming .
De tekst van de wijzigingen wordt dadelijk ter onderzoek voorgelegd aan de Loges.
Binnen de negen maanden, het zomerreces niet meegerekend, na de in overwegingneming wordt het punt op de dagorde van het Nationaal Convent geplaatst. Geen enkele wijziging wordt aangenomen indien zij geen twee derde meerderheid bekomt. Elke goedgekeurde wijziging wordt aan de Opperraad ter bekrachtiging voorgelegd.
Geen enkele afgewezen wijziging mag opnieuw voorgesteld worden alvorens een je verlopen is.
1 1 6.2: De Nationale Raad heeft gedurende het maconniek jaar dat volgt op het Internationaal Convent, de plicht
1o aan het Nationaal Convent de veranderingen aan het Algemeen Reglement voor stellen die nodig zijn om het te doen overeenstemmen met de Internationale Grondwet;
2o alle Loges van de Federatie te raadplegen over andere veranderingen aan het Algemeen Reglement die ze wenselijk achten. Het geheel van de procedure voorzien in art.116.1 is toepasbaar.

l